Het begrip vaste inrichting is een veel gebruikt begrip in belastingverdragen. Dit begrip wordt soms in het belastingverdrag verder uitgewerkt. Deze definitie is altijd bindend. In veel verdragen en wetten is het begrip echter niet voldoende duidelijk. Daardoor is er door de jaren heen veel jurisprudentie over het begrip van ‘vaste inrichting’ tot stand gekomen. Door deze jurisprudentie is in veel gevallen duidelijk of er sprake is van een vaste inrichting. Dit is van belang voor de vraag of er belasting moet worden betaald, of dat er een voorkoming door een lidstaat moet worden verleend. In dit artikel wordt de definitie van een vaste inrichting nader bestudeerd.
Artikel 15f lid 1 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 geeft de definitie van een vaste inrichting. De letterlijke tekst luidt: ‘wordt onder vaste inrichting verstaan een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden is slechts dan een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.’
In artikel 2 lid 1 van het Besluit ter voorkoming van Dubbele Belasting 2001 is de definitie als volgt geschreven: ‘een duurzame inrichting van een onderneming met behulp waarvan de werkzaamheden van die onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.’.
Vier vereisten voor een vaste inrichting
Uit deze definitie en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie kan worden gesteld dat er sprake is van een vaste inrichting indien er aan vier vereisten wordt voldaan:
1. fysieke constructie;
2. welke enigszins duurzaam is en;
3. aan de onderneming ter beschikking staat en
4. werkzaamheden van de onderneming worden geheel of gedeeltelijk in de inrichting uitgeoefend.
In veel literatuur worden de tweede en de derde eis samengevoegd. Er is dan sprake van drie vereisten. Met deze definitie kan men in sommige gevallen echter weinig. Want wanneer staat een fysieke constructie duurzaam ter beschikking? Zo zijn er rechtszaken geweest over de vraag of een verplaatsbaar kantoor van een bouwbedrijf een vaste inrichting is.
Het mag bijvoorbeeld duidelijk zijn dat een kantoorpand een fysieke constructie is. Maar hoe zit dat met een hotelkamer van waaruit gewerkt wordt? Is er dan sprake van een fysieke constructie die duurzaam ter beschikking staat? In dit voorbeeld heeft de recht beslist dat dit niet het geval is. Een hotelkamer van waaruit wordt gewerkt is geen vaste inrichting. Of er sprake is van een vaste inrichting moet dus van geval tot geval worden bekeken. Daarbij zijn de omstandigheden bepalend. Bij twijfel is het aan de rechter om te beslissen of er wel of geen sprake is van een vaste inrichting.
Vaste vertegenwoordiger
Artikel 15f lid 3 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 geeft nog een uitweg voor het geval op grond van bovenstaande definitie geen sprake is van een vaste inrichting. Indien er sprake is van een vaste vertegenwoordiger mag worden aangenomen dat er sprake is van een vaste inrichting. De vraag is dan echter wel wanneer sprake is van een vaste vertegenwoordiger. Ook dit is door middel van jurisprudentie duidelijk geworden. Er is sprake van een vaste vertegenwoordiger wanneer aan de volgende eisen wordt voldaan:
1. Het gaat om een natuurlijk persoon of lichaam die gemachtigd is om namens de buitenlandse onderneming overeenkomsten te sluiten;
2. deze personen dienen van deze machtiging gewoonlijk gebruik te maken;
3. deze personen zijn in zekere mate afhankelijk van de principaal;
4. waarvan de activiteiten overeenstemmen met de principaal.
Is er in uw situatie sprake van een vaste inrichting? Taksgemak stelt voor u een rapport op waarin voor u wordt beoordeeld of er sprake is van een vaste inrichting.